Vandaag is het een jaar geleden dat mijn vader stierf. Hij was 89 jaar oud. Mag je rouwen bij zo’n hoge leeftijd? Mijn neef zei toen hij mij condoleerde: ‘Je begraaft geen leeftijd, je begraaft een persoon.’ Dank je, neef. Ik mag rouwen.

In het afgelopen jaar kwamen steeds meer herinneringen boven, alsof ik verder terug ga in de tijd nu hij er niet meer is. Hijzelf deed dat de laatste jaren ook; oudere herinneringen leken recente gebeurtenissen.
Als ik onkruid wied in mijn tuin en ik heb een emmer vol, denk ik: ‘weer een dubbeltje!’ – het tarief dat we als kind kregen bij het meewerken op de kwekerij.
Mijn vader staat niet op veel foto’s, omdat hij meestal de foto’s nam in het gezin. Toch is er een foto van mij, als kleine krullenbol, op zijn schouders tijdens een uitstapje. Ik hoef de afdruk niet op te zoeken om het plaatje voor me te zien.
Hij heeft fouten gemaakt, zeker. Die zie ik ook, nu ik zelf ouder ben. Dat is een deel van mijn rouw en verdriet: de onomkeerbaarheid. De tijd verstrijkt en veel is geschiedenis. Niet alles komt goed in dit leven.
Mildheid voert de boventoon bij het ophalen van herinneringen. De manier waarop hij mij begroette, vooral de laatste jaren, met een naam die niemand anders gebruikt voor mij. De verwarring die hem soms ten deel viel, waarbij hij nooit agressief werd, maar zich toch af en toe zó verloren heeft moeten gevoeld. Hoe ik als kind op de voorste rij van de kerkbank zat, in het dorp waar hij uit preken ging als lekenpreker. Ik ben deels in je voetsporen getreden, pap, maar je hebt het niet meer gezien.
Vandaag is het een jaar geleden.